-
1 starve
v. verhongeren; dood hongeren; uithongeren[ sta:v]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:starve an illness • een ziekte door vasten genezenstarve oneself • een hongerkuur volgenstarve out • uithongeren -
2 pine
n. pijnboom; pijnhout--------v. kwijnen, treurenpine1[ pajn] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 vurenhout ⇒ grenenhout, dennenhout————————pine2〈 werkwoord〉1 kwijnen ⇒ verkwijnen; treuren♦voorbeelden: -
3 flag
n. vlag; vloertegel; iris; (in computers) vlaggetje, een geheugen vak dat booleaanse informatie bevat; veertjes aan een kippenpootje--------v. bevlaggen; seinen (met vlaggen), doen stoppen; bevloeren, beleggen (met vloerstenen), mat hangen, verslappen, verflauwen, kwijnenflag1[ flæg] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 lis(achtige) ⇒ lisbloem, lisdodde♦voorbeelden:1 〈 scheepvaart〉 flag of convenience • goedkope vlag 〈die financiële voordelen biedt; voornamelijk van Panama, Liberia〉flag of truce • witte vlagput the flag out • de vlag uitsteken, iets vierenunder the flag (of) • onder de heerschappij/voogdij (van)————————flag2I 〈onovergankelijk werkwoord; flagged〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 met vlaggen versieren/markeren2 doen stoppen (met zwaaibewegingen) ⇒ aanhouden, aanroepen♦voorbeelden:flag down a train • een trein doen stoppen (door te zwaaien) -
4 wilt
n. Wilt (naam)[ wilt]1 verwelken ⇒ kwijnen, verdorren2 hangerig worden ⇒ lusteloos/slap wordenII 〈 overgankelijk werkwoord〉
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский